
Greet Bierema
[67, Usquert]
Ik moet hier weg. Ze was elf. Greet herinnert zich nog heel precies het moment waarop ze dit dacht. Vanuit het klaslokaal kon je de bejaardenwoningen zien. Voor een van die huisjes zat elke dag een man op een bankje. Zij keek naar hem en hij keek naar haar. ‘Altijd alles hetzelfde, altijd diezelfde meneer, altijd dezelfde weg naar huis fietsen, hetzelfde eten. Eigenlijk zit de enige verandering in de seizoenen. Ik wil méér meemaken, ik moet hier weg.’
De mooiste dag van het jaar was Sint Martinus. Het snoep kon haar gestolen worden. Maar dat je op alle erven achterom mocht komen! Ze keek haar ogen uit. Architect wilde ze worden! Greet besloot heel hard haar best te doen op school zodat ze zo snel mogelijk Usquert achter zich kon laten.
Greet was boerendochter. Dochter van. Ze had het stempel van een rijkeluiskind en hoorde mede daardoor nergens bij. Zij stond vaak op een afstandje, ernaast, buiten de groep. Op haar achttiende vertrok ze naar Wageningen om landschapsarchitectuur te studeren. Daar vertelde ze niemand haar achternaam, want dan zou ze weer dochter van zijn. Greet Bierema werd Greet zonder achternaam. Zo kon ze eindelijk zichzelf zijn.
‘Toen ik trouwde met Berend had ik natuurlijk makkelijk zijn achternaam aan kunnen nemen. Maar daar waar ik vandaan kom zit in mijn genen.’ De achternaam bleef Bierema. ‘Ik blijf toch een meisje van Het Hogeland.’ Daar doen de nare herinneringen uit haar kindertijd niets aan af.
Wonen kun je overal. Je thuis voelen is iets anders. Greet woonde en werkte na haar studie in Zwolle. Met Berend verhuisde ze naar Zeewolde. Dat was toen een stad in aanbouw in de polder. Een thuisgevoel hebben ze in het rijtjeshuis tussen de hopen bouwzand nooit ervaren. Hun tweede huisje in Hemelum werd al snel een plek waar ze wel heel graag waren. Zuidwest Friesland past hun goed ontdekten ze daar. Voor Greet was het gevoelsmatig ook ver genoeg weg van haar geboortegrond. De afgelegen woonboerderij bij Nijeholtpade waar Greet nu inmiddels dertien jaar met Berend woont, heeft rondom prachtig en weids uitzicht. ‘Eigenlijk ligt dit huis net zo verlaten als de boerderij in Usquert waar ik opgegroeid ben. Autonoom en op het landschap gericht wonen is fijn. Het huis is echt een thuis geworden.’

Sinds haar vader tien jaar geleden stierf, bezoekt Greet elke week haar moeder in Uithuizen. ‘Het is fijn om voor moeder te kunnen zorgen. Maakt niet uit waar.’ Iedere vrijdag staat tussen de achterbank en de bestuurdersstoel een emmer geklemd. ‘Een bloemetje voor moeder!’

Het is prettig om zo regelmatig terug te keren naar de roots. Weliswaar met een zekere emotionele gereserveerdheid. Greet observeert vanuit de auto graag de veranderingen in het landschap. Ze ziet elke boom die nieuw geplant of gekapt is. Ze herkent dat witte huisje, dat zo mooi staat in het landschap langs de N363. ‘Het licht, de wolken, en de wind. Uniek en heerlijk!’ Ze houdt van dit gebied. Maar ze weet het heel zeker: ‘Ik kom niet terug.’